zondag 20 augustus 2017

We zijn allemaal wel eens vreemdeling

Preek op zondag 20 augustus
Het kan ons allen overkomen
Een tijdje geleden kreeg mijn moeder die nu 79 jaar is een foto van haar neef en hij schreef daarbij: herinnering aan onze eerste gezamenlijke buitenlandse vakantie. Je zou nu verwachten dat het zo een typische vakantiefoto was, maar het was eigenlijk een scan van een officieel document met handtekeningen en stempels.

Het document uit mei 1940 was een toelating van een lokale burgemeester in een Frans dorpje dat zij en haar familie tijdelijk mochten verblijven in de gemeente als vluchteling, als vreemdeling. Of ze daarbij hartelijk of koel werden ontvangen, dat herinnert ze zich niet, daarvoor was ze nog te jong en te klein.

Vreemdelingen in de lezingen
In de lezingen die we vandaag gehoord hebben, gaat het opnieuw over vreemdelingen. In de eerste lezing horen van de grote profeet Jesaja dat vreemdelingen die zich bij de Heer aansluiten, ontzettend welkom zijn. Het huis van de Heer staat open voor alle volken. Voor de Evangelielezing moeten we wat achtergrond hebben om te begrijpen dat het over vreemdelingen gaat. Een Kanaanese vrouw is een niet-joodse die zich nu tot hem wendt.

Een vreemd gevoel
Ik denk dat we allemaal wel eens op een of andere manier vreemdeling zijn of ons vreemdeling voelen. Soms in een extreme situatie zoals mijn moeder en zoals die miljoenen mensen die we vandaag op TV zien, aanspoelend tussen de toeristen op de Spaanse stranden of kamperend in de Brusselse parken. Maar we kunnen ons  evengoed vreemdeling voelen in minder extreme situaties als we van gemeente veranderen en elders gaan wonen of gewoon wanneer we in een situatie belanden waar we ons niet thuis voelen of de indruk krijgen dat we niet aanvaard worden, niet gewaardeerd worden of ons uitgesloten voelen. Dan kijk je reikhalzend uit of er niet iemand is die je de hand wil reiken, die je uit de wanhoop waarmee je overstelpt wordt, wil bevrijden.

Kanaanese vrouw
Die Kanaanese vrouw moet in Jezus iemand gezien hebben die warmte uitstraalt. Ze ziet Jezus en zegt: ‘Man van God, Zoon van David, heb medelijden met mij, mijn dochter is vreselijk ziek. Bezeten door duistere machten.’
Het woord ‘Zoon van David, Man van God,’ dat heeft niemand van zijn eigen volk nog ooit tegen Jezus gezegd. Deze buitenlandse vrouw wel! Buiten je eigen kring is soms meer geloof dan binnen je eigen kring.

Jezus antwoordt niets en zijn eigen leerlingen wijzen de vrouw af; ze sluiten haar buiten. Dat is ontzettend herkenbaar in onze eigen levens en heel confronterend als je dat hoort.
Wat zouden we ons bekommeren om die vreemdelingen? Waarom zouden we ons zorgen maken om mensen die zich niet begrepen voelen of om mensen die we niet kennen. We hebben al genoeg aan onze eigen zorgen, we zijn zelf toe aan een rustperiode, net als Jezus die zich even teruggetrokken had.

Een kruimeltje liefde
Doordat Jezus dan toch iets zegt, krijgt de vrouw nieuwe moed en dringt aan. Dan komt er die heel vreemde zin, een beetje gênant, die bij mij zelfs nogal vernederend overkomt voor die vrouw, uit Jezus’ mond dan nog wel. 'Het is niet goed het brood dat voor de kinderen bestemd is aan de honden te geven.' Jezus bedoelde daarmee dat zijn aandacht in de eerste plaats ging naar de verloren schapen van zijn eigen volk, Israël. Maar toch… De vrouw antwoordt zeer gevat en zeer strijdbaar en zeer beleefd en zegt: 'Juist Heer, de hondjes eten graag wat kruimels die van de tafel van de Heer vallen.' Jezus’ houding slaat om… wat een vertrouwen… Zo’n groot vertrouwen heeft hij in zijn eigen kring nog niet meegemaakt. Als onderstreping van dat vertrouwen, van dat geloof, verdwijnt de bezetenheid van haar kind. Het is ook de verdienste van de vrouw dat ze blijft aandringen. In onze taal zou dat zijn, dat we blijven bidden en ons blijven keren naar God toe. De aanhoudster wint.

Die vrouw uit Libanon, uit Tyrus en Sidon of waarvandaan ook, die zegt: ‘Geef me een kruimeltje van je liefde, van je barmhartigheid, opdat ik me thuis voel in een vreemd land, opdat ik me kind voel van de Almachtige…’
Wie kan zo’n kruimeltje weigeren?

Laten we dat voor onszelf vandaag als opdracht meenemen. Laten we een kruimeltje liefde schenken aan allen die zich vreemdeling, onbegrepen of ongewenst voelen omdat de Heer dat van ons vraagt. Dan verdwijnen de kwelduivels zowel uit ons eigen leven als uit de levens van diegene die om onze hulp vragen. Dat wordt het een échte zondag en maken we de professie van Jesaja waar. Gods huis staat open voor alle volken, voor iedereen die zich tot Hem keert en wij hebben dan daaraan meegewerkt.

Js 56, 1.6-7: De joden zijn teruggekeerd uit ballingschap. Nu moet er aan een nieuwe gemeenschap worden gebouwd, ook met hen die thuis zijn gebleven en met de vreemdelingen die er wonen.

Mt 15, 21-28: Een vreemdelinge, een Kanaanese vrouw, gaat naar Jezus toe.